Om de ggz te hervormen zijn data nodig, veel data

Na tien jaar hervormen in de ggz dringt zich een aantal vragen op ter evaluatie. Is de zorgkwaliteit verbeterd? Wordt ze nu beter afgestemd en is continuïteit verzekerd? Is de grote groep patiënten die onder de radar blijven al verkleind? Hoog tijd voor data die antwoorden geven, weet expert public health, professor Ronny Bruffaerts.

2020 was het jaar waarin België de tiende verjaardag van zijn hervormingen in de geestelijke gezondheidszorg mocht vieren. Lang vóór het begin van de coronapandemie, in 2010, werd een duurzame en verreikende hervorming van de organisatie van de ggz aangekondigd en gestart. Zoals met elke hervorming in de ggz in binnen- en buitenland was het zaak de zorg dichter bij de patiënt te brengen. Om de zorg zo goed mogelijk af te stemmen op de noden van de patiënt en zijn omgeving.

In het vorige decennium werd daar stevig in geïnvesteerd. Psychiatrische bedden werden bevroren en behandelteams konden op pad om zorg aan huis te verstrekken – de 2a- en 2b-teams. Ook werd de eerste lijn verstevigd verankerd in de ggz, de zogenaamde functie 1 van Artikel 107 van de Ziekenhuiswet. Aansluitend kwam er een Riziv-conventie die de terugbetaling van de eerstelijnspsychologie mogelijk maakte. Ook op functie vier kwamen de indikkings- projecten op kruissnelheid – de high & intensive care op kop.

Meet continuïteit met data

Van op een afstand beschouwd zou je kunnen zeggen dat, in die eerste tien jaar van ggz-hervormingen in ons land, de focus lag op de patiënten die al de weg naar de zorg vonden. Patiënten dus die al voldoende gemotiveerd waren voor een behandeling. Met de komst van de netwerken konden we ook inzetten op de vraag of er voldoende zorgcontinuïteit voor hen was gegarandeerd, een vaak vergeten en nog steeds heikel punt in onze ggz. Maar om de zorgcontinuïteit in beeld te brengen heb je data nodig, veel data. Data die ons en beleidsmakers in staat stellen om te bekijken hoe het zorgproces van de individuele patiënt eigenlijk verloopt. Hoe het met de zorgkwaliteit is gesteld en waar de hiaten zitten in de opvolging.

Een klassiek voorbeeld: het voorkomen van depressie binnen Diletti wordt geschat op ongeveer 34.000 personen. Wat kan je dan, als netwerk, als overheid, als partner in een netwerk, samen doen om de doelstelling te halen dat op jaarbasis minstens driekwart van die personen effectief tot een behan- deling komen? Om een dergelijk zorgproces te managen op regionaal en subregionaal niveau zijn data onmisbaar. Geen data om de data, maar klinische gegevens waarmee je een beleid kan voeren en bijsturen om je doel te bereiken: het datagestuurd beleid in de gezondheidszorg is niet meer weg te denken.

Behandelkloof

Zorgprocessen managen gaat echter verder dan je focussen op wie al zorg krijgt. Populatie-onderzoek heeft aangetoond dat het heel lang duurt voor iemand die hulp voorkomen, metingen wijzen op vijftien tot twintig procent van de algemene bevolking. Dat betekent dat een grote groep mensen in onze samenleving met een psychische stoornis niet tijdig behandeling krijgen. Die behandelkloof lijkt structureel. Ze verkleinde amper de laatste twintig jaar. Dat ondanks de grote aandacht voor psychische stoornissen in het publieke en politieke debat.

Bovendien toont populatie-onderzoek ook dat driekwart van alle psychische stoor- nissen in de maatschappij aanvangt vóór de leeftijd van 27 jaar. De eerste tekenen verschijnen al in de kindertijd. Dat impliceert de nood aan preventie op jonge leeftijd, evident ingebed in een schoolse context en niet in een curatieve setting. Échte vermaatschappelijking betekent immers niet enkel dat je stoornissen bij voorkeur in een maatschappelijke context behandelt. Het betekent ook dat je in de maatschappij alle mogelijkheden tot preventie en vroege interventie benut en een volle kans geeft zodat, als het nodig is, mensen sneller hulp zoeken en vinden.

Op het terrein hebben de hervormingen van de voorbije jaren snel een hoge vlucht genomen – je weet wel, onder het motto doordoen, doordoen, doordoen. Maar na tien jaar dringt zich een aantal vragen op ter evaluatie.   Is   er nu een betere afstemming van de zorg? Is er een betere zorgconti- nuïteit? Is de zorgkwaliteit verbeterd? Is de behandelkloof in de ggz verkleind? Of nog, zijn we in staat om onze zorg effectief dichter te brengen bij wie ze nodig heeft?

Focus op maatschappij

Niemand zal de aard en de grondslag van die vragen betwisten. Eigenlijk vormen ze het alfa en omega van een public health-benadering van geestelijke gezond- heidszorg. Daarin zet je de patiënt centraal, maar tegelijk focus je op de maatschappij, in casu op wie een stoornis heeft maar nog niet in behandeling is.

Als antwoord op die vragen heb je verhalen nodig, narratieven en getuigenissen van actoren in het veld, die aangeven wat goed loopt en signaleren waar pijnpunten liggen. Maar op de eerste plaats zijn harde data nodig. Data die op een gestandaardiseerde en wetenschappelijke wijze verzameld zijn én gebruikt worden. Data die op netwerk-, regionaal én federaal niveau patiënten- stromen in beeld brengen, evalueren en (kunnen) bijsturen. Zo kom je tot een datagestuurd beleid, cruciaal voor goede ggz-hervormingen in de volgende jaren. Met name voor netwerken, ziekenhuizen en andere partners in een zorgverband is dat van tel.


Professor Ronny Bruffaerts
expert public health
coördinator datagestuurd beleid UPC KU Leuven en Diletti