Autisme voorspellen bij prematuren?
Dankzij impliciete metingen van de socio-communicatieve sensitiviteit hopen onderzoekers te kunnen voorspellen of een premature baby een verhoogd risico loopt op de ontwikkeling van autisme of socio-affectieve moeilijkheden.
Die methode wordt al met hoge accuraatheid toegepast bij kinderen op lagere schoolleeftijd.
Recent heeft het Centrum Ontwikkelingspsychiatrie (binnen de Onderzoeksgroep Psychiatrie van de KU Leuven) een onderzoeksprogramma opgezet om individuele verschillen in kwaliteit van sociale afstemming en gevoeligheid voor sociale cues objectief te kwantificeren. “We merkten dat de klassieke expliciete socio-cognitieve gedragstaken, zoals emotionele expressies herkennen, helemaal niet goed differentiëren tussen mensen met en zonder autisme. Terwijl die taken in de klinische praktijk heel vaak toegepast worden”, legt onderzoeker Bart Boets uit. “Maar automatische, impliciete metingen lijken wel betrouwbaar te differentiëren. Denk aan de hersenrespons via EEG, de lichaamsreacties in arousal en huidgeleiding, of de visuele aandacht die we meten via eye-tracking.”
Minder getuned op sociale informatie
Een bijzonder robuuste methode is de zogenaamde frequency-tagging EEG. Daarbij combineren we snelle, periodische visuele of auditieve stimulatie met hersenmetingen. In het frequentiedomein van het neurale signaal zien we hoezeer (verschillen in) sociale cues automatisch gedetecteerd worden. Op die manier konden we aantonen dat de hersenen van kinderen met autisme in het algemeen minder ‘getuned’ zijn op sociale informatie uit bijvoorbeeld gezichten of stemmen. Ook zagen we dat ze aanzienlijk minder gevoelig zijn voor subtiele sociale cues, zoals verschillen in identiteit en expressie van gezichten of stemmen.”
Baby’s en jongeren met trauma
Omdat die metingen erg kort duren en impliciet gebeuren, dat wil zeggen zonder bewuste verwerking of medewerking, zijn ze ook toepasbaar bij baby’s. Professor Boets: “We passen ze toe bij prematuren van vijf maanden oud, om te voorspellen bij welke kinderen een verhoogde kans bestaat om autisme of socio-affectieve moeilijkheden te ontwikkelen. Dezelfde paradigma’s zetten we ook in om bij jongeren met trauma de hypervigilantie voor bepaalde emoties – zoals een kwade stem of boos gezicht – te kwantificeren.
Recent startten we trouwens ook een studie op waarbij we via diezelfde methodologie nagaan in welke mate diepe breinstimulatie bij OCD-patiënten effectief de hypervigilantie/hyperarousal na symptoom-ontlokkende stimuli kan verminderen.”